Wat is de waarde van VR-brillen en serious games?
De afgelopen tijd is er veel te doen rondom de effecten van VR-games en escaperooms in de preventie van jeugdcriminaliteit. Martha de Jonge (projectleider drugspreventie bij het Trimbos-instituut) en Edwin Kruisbergen (onderzoekscoördinator bij het ministerie van Justitie en Veiligheid) schreven een artikel over vaak goed bedoelde preventieve (eenmalige) voorlichtingsmaatregelen zoals een lesuur over drugscriminaliteit die juist een averechts effect kunnen hebben.
Door Danisa Latuhihin en Nicole Langeveld
Hoe kansrijk zijn voorlichtingscampagnes en educatieprogramma’s, zoals escaperooms en VR-games? De Jonge en Kruisbergen toetsen deze vraag in hun artikel. De laatste jaren is de aandacht voor ondermijning sterk gegroeid. Vanuit verschillende hoeken worden initiatieven opgezet om ondermijnende criminaliteit te voorkomen, zoals door de centrale overheid, uitvoeringsorganisaties, maar ook door lokale overheden.
Inzichten uit onderzoek
Grofweg zijn er twee conclusies te trekken uit de werkzaamheid van communicatieve sturingsinstrumenten. Er zijn studies waarin een positief effect wordt gevonden. Ook bestaat er wetenschappelijk bewijs dat dit soort instrumenten niet werken. Daarvan kunnen de gevolgen zelfs averechts werken. Het is daarom belangrijk om kritisch te zijn voordat je overgaat tot bijvoorbeeld een game om ongewenst gedrag tegen te gaan. Er is weinig onderzoek gedaan naar concrete instrumenten op ondermijning, maar er is wel een grote hoeveelheid wetenschappelijke kennis voorhanden van de (on)werkzaamheid van communicatieve instrumenten op andere en aanverwante beleidsterreinen. En daar kunnen we van leren.
Verschillende aspecten
Voor de werking van communicatieve sturingsinstrumenten kun je kijken naar drie verschillende aspecten. De eerste richt zich op educatieve programma’s, waarbij vooral op scholen, via kennisoverdracht en het aanleren van vaardigheden wordt geprobeerd om bepaald gedrag af te houden. Algemeen genomen concluderen de onderzoekers dat dit soort programma’s niet het gewenste effect hebben.
Een tweede aspect is het gebruik van mediacampagnes die bepaald gedrag moeten voorkomen. Ook hier blijkt uit onderzoek dat deze campagnes een zwak effect hebben en soms zelfs het tegenovergestelde bereiken van wat je zou willen.
Tot slot bestaat er een grote hoeveelheid sociaalpsychologisch onderzoek naar de werking en effecten van een specifiek soort boodschap dat in veel campagnes is gebruikt: de ‘angstboodschap’. Het idee is dat mensen het gedrag niet meer gaan vertonen omdat zij worden gewezen op de gevaarlijke gevolgen. De conclusie hiervan is dat goed uitgebalanceerde angstboodschappen een gewenst effect kunnen hebben. Maar als de boodschap niet goed wordt geformuleerd, dan slaag je er niet in om de doelgroep te overtuigen van de uitvoerbaarheid en effectiviteit van een beschermende maatregel. Bijvoorbeeld wanneer de angstboodschap een dreiging bevat.
Waarom werken programma’s vaak niet zoals bedoeld?
De onderzoekers onderscheiden ook zeven verschillende factoren in hun artikel waarom zoveel programma’s niet het beoogde effect bereiken.
- Er is weinig bewijs dat bewustwording op zichzelf tot gedragsverandering kan leiden. Mensen krijgen al zoveel gegevens te verwerken op een dag dat het onmogelijk is om alle informatie of adviezen op te volgen.
- Er worden verkeerde aannames gemaakt over de oorzaak van het specifieke en te bestrijden/voorkomen probleem.
- Het programma richt zich op een verkeerde, te brede doelgroep. Instrumenten zoals voorlichtingscampagnes en educatieve programma’s pakken verschillend uit onder verschillende doelgroepen. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin jongeren zich bevinden. Zo kun je je afvragen of het zinvol is om vroege adolescenten (laat staan kinderen) vooral met kennisoverdracht te benaderen, aangezien de cognitieve vermogens om ‘verstandige’ beslissingen te nemen zich pas later volledig ontwikkelen.
- Een campagne die een sociale norm wil neerzetten, kan onbedoeld juist aandacht vestigen op overtreders van de norm.
- Bedenkers van campagnes en programma’s maken veelvuldig de fout om mensen te wijzen op wat ze niet moeten doen.
- Programma’s die een angstboodschap gebruiken en de dreiging te sterk aanzetten, leiden tot onbedoelde en ineffectieve gevolgen.
- Er wordt te weinig serieus onderzoek gedaan naar het daadwerkelijke effect van programma’s.
De Jonge en Kruisbergen zien deze zeven factoren ook terugkomen in aanpak van ondermijning en in andere verschillende programma’s. Bovendien is vaak de effectiviteit van verschillende instrumenten, zoals games en escaperooms, niet onderzocht. Wel is uit wetenschappelijk onderzoek hiernaar bekend dat het vergroten van kennis en bewustwording vaak niet het beoogde resultaat oplevert. Ook kan het zijn dat het juist het tegengestelde doel bereikt. De onderzoekers geven dan ook het advies mee om kritischer te werk te gaan en goed onderzoek te doen naar het probleem, de doelgroep, de oorzaken en zorgvuldig na te gaan of het een oplossing voor het probleem is.
Daarnaast is het belangrijk om een concreet handelingsperspectief te bieden in het initiatief dat wordt aangeboden.
Wat betekent dat voor ons werk
In het dagelijkse werk betekent dit voor zowel beleidsadviseurs als voor uitvoerenden dat zij kritisch moeten kijken welke interventies nu daadwerkelijk passend en geschikt zijn voor de beoogde doelgroep. De interventie moet uiteindelijk ook echt de jongere helpen waarvoor het is bedoeld. Het moet hem of haar uit de problemen houden of halen. De interventie moet niet het averechtse effect bereiken. Zoals bij kinderen die na een voorlichting over drugscriminaliteit vragen hoe ze snel geld kunnen verdienen.
Bij de keuze voor het inzetten van de interventies is het belangrijk om een blijvende kritische houding te hebben. Je zult een gedegen analyse moeten uitvoeren en dus moeten kijken wat het daadwerkelijke probleem is. Vragen die je jezelf en samen met je partners stelt, zijn: ‘wat weten we nu over de doelgroep’, ‘hoe kunnen we deze het beste bereiken’, enzovoort. Maar je moet je ook met elkaar afvragen of de interventie die je op het oog hebt ook daadwerkelijke de oplossing is van het probleem. Dit moet je blijven monitoren en indien nodig zul je direct moeten bijsturen als de situatie daarom vraagt. Gebruik daarvoor ook uitkomsten uit recente onderzoeken. Leg je oor te luister bij andere netwerkpartners of bij buurgemeenten in de regio en vraag naar hun ervaringen en naar de effectmetingen. Want we hebben niet zoveel kansen om de doelgroep die dreigt af te glijden naar (drugs)criminaliteit echt binnen boord te houden. De auteurs schrijven in hun slotzin: ‘baat het niet, dan schaadt het soms dus wel degelijk’. En daar sluiten we als CCV-Jeugdteam helemaal bij aan.