De invloed van hersenen op crimineel gedrag
Hoe hebben biologische factoren invloed op crimineel gedrag van jongeren? Lucres Nauta-Jansen hield in juni haar oratie over dit onderwerp en aanvaardde daarmee haar benoeming tot hoogleraar forensische kinder- en jeugdpsychiatrie bij Amsterdam UMC. CCV-adviseur Danisa Latuhihin sprak met haar over de toepasbaarheid van deze kennis in beleid.
door Danisa Latuhihin, adviseur Jeugdcriminaliteit
“Het is normaal dat jongeren af en toe de grenzen opzoeken”
“Het is allereerst belangrijk om een onderscheid te maken tussen incidenteel delinquent gedrag dat tot op zekere hoogte normaal is en écht zorgelijk crimineel gedrag”, begint Lucres Nauta-Jansen. Volgens haar is crimineel gedrag pas zorgelijk als het gedrag voortduurt. “Het brein van jongeren ontwikkelt zich tijdens de adolescentie ongelijkmatig. Sommige gebieden, zoals waar de emoties plaatsvinden, zijn erg actief. Terwijl de frontale hersengebieden die belangrijk zijn voor zelfregulatie, veel later uitrijpen”. Dit verklaart waarom jongeren vaak impulsief en emotioneel reageren, maar ook waarom zij moeite hebben met het maken van lange termijn afwegingen. Ze benadrukt: “Het is normaal dat jongeren af en toe de grenzen opzoeken en soms kan het dan ook gebeuren dat ze een keer met de politie in aanraking komen. Dit betekent niet meteen dat er reden tot zorg is, maar het moet wel een les zijn waarvan jongeren leren en daarna niet meer dezelfde fout maken.”
Zorgelijk delinquent gedrag
Er is een groep jongeren die achterstand heeft in de ontwikkeling van verschillende hersengebieden of bij wie deze ontwikkeling is verstoord. “Dan wordt crimineel gedrag zorgelijk,” zegt Nauta-Jansen. “We zien vaak bij jongeren die echt ernstig en hardnekkig crimineel gedrag vertonen, dat ze verstoorde functies hebben van het frontale deel van de hersengebieden en soms ook wel van de sociaal-emotionele hersengebieden.”
Om dit te meten, laten onderzoekers in een lab jongeren bijvoorbeeld stresstaken uitvoeren, zoals het geven van een spreekbeurt. Nauta-Jansen legt uit: “Eigenlijk vindt iedereen dat wel spannend. Je merkt dat aan een verhoogde hartslag en klamme handen. Wat we zien bij de groep jongeren die hardnekkig crimineel gedrag vertoont, is dat zij veel minder sterk reageren op deze stressprikkels. Dit kan te maken hebben met het feit dat zij makkelijker over hun eigen grenzen stappen. Normaal gesproken houdt je lichaam je tegen bij het overschrijden van grenzen. Je voelt je hart in je keel bonzen en je handen worden klam. Jongeren met hardnekkig delinquent gedrag ervaren dit minder intens, waardoor ze in bepaalde omstandigheden eerder de keuze maken om over die grens te gaan.”
Maar het is ook weer geen slechte eigenschap om wat koelbloedig te zijn. In sommige beroepen, zoals bij de politie of de brandweer, kan het zelfs een positieve eigenschap zijn om niet snel gestrest te raken. “Maar wanneer jongeren met deze eigenschap zich in een omgeving bevinden met veel criminaliteit of waar hun vrienden betrokken zijn bij criminele activiteiten, kan de drempel om over de grens te gaan lager zijn. Als ze dan ook nog eens een minder ontwikkelde frontale kwab hebben, waardoor ze niet goed kunnen inschatten wat de consequenties van hun daden zijn, kan dit leiden tot problematische situaties.”
Biologische factoren áltijd in samenhang bekijken
Nauta-Jansen waarschuwt dat biologische factoren niet voldoende zijn om crimineel gedrag te voorspellen. Deze biologische factoren moeten altijd in samenhang worden gezien met sociale factoren en psychiatrische problemen, zoals persoonlijkheidsstoornissen. “Tegenwoordig weten we dat factoren in de hersenfuncties die te maken hebben met stress en emotieregulatie, samenhangen met een verhoogd risico op crimineel gedrag. Kijken we alleen naar deze factoren, dan vinden we niet veel, maar in combinatie met sociale en psychologische factoren voegen ze wel toe aan het voorspellen van herhaald crimineel gedrag . Het is daarom belangrijk om ze altijd in combinatie te zien met sociale factoren en psychiatrische problemen. Alleen op die manier kunnen we een completer beeld krijgen van de risicofactoren op crimineel gedrag.”
Kennis toepassen in beleid
De kennis die Nauta-Jansen en haar collega’s opdoen brengen ze naar de praktijk. “We zijn bezig met een groot project met de naam SCreen & INtervene, ” vertelt ze enthousiast. “In dit project kijken we in jeugdgevangenissen en in de Pro Justitia rapportage (redactie: hierin staan de rapporten van onderzoeken, die een psychiater of psycholoog naar een verdachte heeft gedaan) of we biologische metingen kunnen meenemen. We geven jongeren een aantal taken om hun sociaal-emotioneel functioneren te meten die ook een beroep doen op hun prefrontale kwab, waar het rationeel denken, plannen, organiseren, beslissingen nemen en de emotieregulatie plaatsvindt. Zo willen we bijvoorbeeld de hartslag meten en zo beter in beeld krijgen hoe een jongere sociaal, psychologisch en dus ook biologisch in elkaar zit, zodat we beter kunnen inschatten welke behandeling nodig is.”
Nauta-Jansen gaat verder: “Daarnaast onderzoeken we hoe we biopsychosociale kennis kunnen vertalen naar het adolescentenstrafrecht. Een jongere van 21 wordt bijvoorbeeld normaal gesproken onder het volwassenstrafrecht berecht. Maar als blijkt dat hij een ontwikkelingsachterstand heeft op zijn sociaal-emotioneel functioneren, dan weten we vanuit onderzoek dat deze jongere het meeste baat heeft om te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht.”
Nauta-Jansen en haar collega’s doen ook onderzoek naar zelfregulatie in de hersenontwikkeling van kinderen die een hoog risico hebben om crimineel gedrag te vertonen. Nauta-Jansen: “We hebben daarin een samenwerking met sociale wijkteams. Zij hebben deze kinderen al in beeld. Bijvoorbeeld hoe ze functioneren op school, maar ook wat hun gedrag is in de buurt. We willen bij deze kinderen kijken naar de frontale functies en hun emotieregulatie om te zien of dit een rol heeft in het ontwikkelen van delinquent gedrag of juist niet”.
De onderzoeker wil een beter zicht krijgen op wat kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Welke factoren spelen daarbij een rol? En hoe kunnen we zorgen dat de ontwikkeling (op tijd) kan worden bijgestuurd? Nauta-Jansen: “Daarom is het ook belangrijk dat we kijken naar de veranderbaarheid van dit soort factoren. Neem een voorbeeld van een jongere die niet goed in contact is met zijn emoties en hij/zij daarom zichzelf niet goed kan reguleren. Met cognitieve gedragstherapie kun je daar iets aan doen. Voor jongeren met een kort lontje kan emotieregulatie training, of zelfs mindfulness training heel helpend zijn om het stresssysteem in balans te brengen.”
Hersenen volop in ontwikkeling
Het is belangrijk om heel bewust te zijn dat hersenen van jongeren nog volop in ontwikkeling zijn. Deze groeien uit tot wel het 25ste levensjaar. Nauta-Jansen: “We zien jongeren met afwijkingen of beperkingen in de ontwikkeling van bepaalde hersengebieden. Als samenleving hebben we hier een verantwoordelijkheid om hier goed mee om te gaan en ervoor te zorgen dat we hun ontwikkeling kunnen bijsturen. Deze jongeren moeten we niet opgeven. We moeten ervoor zorgen dat zij zich kunnen ontwikkelen tot mensen die goed kunnen meedoen in deze maatschappij. Alle partijen hebben hier een rol in.”