Evaluatie omgang met kinderen na partnerdoding
Om de besluitvorming over omgang met kinderen na partnerdoding te verduidelijken is in 2018 de Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding ingesteld. In de praktijk blijken professionals van de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig meer ruimte te nemen dan deze wet strikt voorschrijft. Dat blijkt uit de wetsevaluatie van Regioplan en Avans Hogeschool, in opdracht van het WODC.
Sinds de wetswijziging oordeelt altijd de kinderrechter of dat contact in het belang van het kind is. Dat doet die op basis van een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming naar de wenselijkheid van zo’n omgangsregeling. Daarmee wordt voorkomen dat de gedetineerde ouder of familieleden ongewenste druk op kinderen uitoefenen om contact met de ouder te accepteren.
Bewegingsruimte
Het onderzoek laat zien dat het proces om wel of niet tot een omgangsregeling te komen in de meeste gevallen volgens het afgesproken protocol verloopt. Het onderzoek laat ook zien dat professionals bij hun handelen het belang van het kind duidelijk voorop stellen.Door de complexiteit van partnerdodingscasussen en in het belang van het kind, is enige bewegingsruimte voor professionals wenselijk en verdedigbaar, stellen de onderzoekers. Toch zien zij daarin ook enkele risico’s.
Geen omgangsregeling
Zo verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig om nog geen omgangsregeling vast te stellen, zonder dat daar een duidelijke termijn aan wordt gekoppeld. De onderzoekers zien daarin twee risico’s. Als eerste dat de verdachte ouder alsnog zelf een procedure start om een omgangsregeling af te dwingen. Als tweede risico benoemen de onderzoekers dat de afweging komt te liggen bij instellingen die onder hoge druk staan, waar een tekort aan capaciteit is en een hoog verloop van personeel. Terwijl deze vraagstukken juist om specifieke expertise vragen.
Denkrichtingen
Om het nodige maatwerk te kunnen blijven bieden, geven de onderzoekers enkele denkrichtingen voor de toekomst. Zo kan de onderzoekstermijn van drie maanden worden verruimd, zodat de Raad voor de Kinderbescherming meer tijd heeft om een advies te geven over een eventuele omgang of de ontzegging daarvan. Ook kan gekeken worden hoe de rechtbank of de Raad voor de Kinderbescherming enige regie kan houden. Bijvoorbeeld dat de kinderrechter een zaak kan aanhouden, om later nog eens naar het omgangsvraagstuk te kijken.
Bron: wodc.nl